Ontstaan van Smilde

In het grijze verleden heeft het grondgebied van Smilde behoort aan de Benedictijner klooster “Dickninge”, bij De Wijk en het Cistercienser vrouwenklooster “Maria Campis” te Assen. Nadat deze kloosters werden opgeheven is het grondgebied, die toen de naam “Kloosterveen” droeg, tot landschapsdomein verklaard. Het grondgebied was in die tijd nog woest en onproductief, al was er toen al wel sprake van turfafgravingen. In maart 1771 vond de eerste verkoping van de “veenplaatsen” van het Kloosterveen plaats en men neemt deze datum dan ook tot de stichtingsdatum van Smilde. Ook werd rond 1771 de “Drentse Hoofdvaart” voltooid waarmee de exploitatie van dit gebied een enorme stimulans kreeg. Er kwamen steeds meer arbeiders van buiten dit gebied om zich hier vestigen. De leefsituatie was echter in die tijd nog erbarmelijk. Veel bewoners en arbeiders woonden nog in plaggenhutten of zelfs in tenten. In 1805 kwam op nationaal niveau een regeling tot stand die voorzag in de inrichting van gemeentebesturen. Om te komen tot een geregeld gemeentebestuur voor Hijkersmilde, Kloosterveen en Hoogersmilde ontwierp het Landschapsbestuur van het inmiddels zelfstandige Drenthe, een plan voor een reglement en belastingen. Dit plan werd goedgekeurd door het departementaal bestuur. En zo kwam in 1807 de burgerlijke gemeente Hijkersmilde en Kloosterveen tot stand uit gedeelten van Diever, Dwingeloo, Beilen en Halen en werd daarmee één van de eerste vijf gemeenten in Drenthe. In 1811 werd de naam van de gemeente officieel gewijzigd in Smilde. Omstreeks die tijd bedroeg het aantal inwoners van de gemeente nauwelijks tweeduizend. 

Ontwikkeling van Smilde 

Smilde ontwikkelde zich in de eerste helft van de negentiende eeuw zeer voorspoedig. Door natuurlijke aanwas en door vestiging van elders steeg het aantal inwoners in een rap tempo: van rond de 1000 in het jaar 1800 tot zo’n 4500 rond 1850. Als gevolg van de sterke bevolkingsgroei breidde ook ambacht en nijverheid zich sterk uit. Daarnaast speelden ook de goede aan- en afvoermogelijkheden via de Drentsche Hoofdvaart een rol bij de vestiging van bedrijven, evenals de weg die er langs liep. Beiden waren belangrijke verkeersaders tussen Holland en Groningen en het aangrenzende Duitsland. In feite was er sprake van hoogconjunctuur door de turf. 

Mede onder invloed van het groeiend aantal Joden, nam het gemeentebestuur van Smilde het besluit tot het houden van een weekmarkt. Elke woensdag werd er vooral door de Joodse inwoners een aantal kramen opgezet tussen de beide Veenhopen. Voor de veehandel was aan de andere zijde van de vaart een terrein aangewezen tussen de Oude Veenhoop en het Kyllot. 

Door de aanleg van de spoorlijn Groningen-Zwolle via Beilen en Hoogeveen, kwam er een plotselinge stilstand in de groei van de bevolking. Het aantal inwoners steeg tegen het eind van 19e eeuw niet meer noemenswaardig en dat van de Joden daalde gestaag. Als gevolg van de teruggang van het aantal Joden besloot het gemeentebestuur om de weekmarkten op te heffen. Aan het eind van de eerste wereldoorlog woonden in Smilde nog ongeveer 40 Joden. Zij vormden een eigen, hechte gemeenschap. 

De eerste Joden 

Onder de vele nieuwe bewoners bevonden zich dus ook de eerste Joden, al waren deze niet erg welkom in die tijd. In 1782 werd door het bestuur van het landschap besloten dat er niet meer dan twee Joodse gezinnen in het gebied mochten wonen en werd er een resolutie aangenomen “ter wering van de vermenigvuldiging der Joden”. Bovendien moesten de Joden die in het gebied woonden het beroep van slager, koopman of vilder uitoefenen. Vilders moesten in verband met de stankoverlast hun beroep aan het rand van het dorp uitoefenen. Na de Franse revolutie ontstond er meer vrijheid en ook voor de Joden braken er betere tijden aan. Toch duurde het nog tot 1806 voordat de Joden zich voortaan overal vrij mochten vestigen. In 1840 woonden er al 88 Joden in Smilde, dertig jaar later is het aantal gestegen tot 150.

De synagoge

Rond 1813 hadden de Joden uit Smilde en omgeving een eigen synagoge, een zogenaamde huissynagoge. Deze was gevestigd in een kamer van het huis “Assenrode” van de familie Rebenscheidt en werd gehuurd door Joseph Levi en later door Filippus Benjamin. Officieel viel deze tot 1825, het jaar waarin zij als Bijkerk binnen het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap erkend werd, onder de Joodse gemeente Dwingeloo.

Voor een huissynagoge was dit een ideale woning omdat de kamer aan een aantal voorwaarden moest voldoen. Allereerst moest hij alle gelovigen kunnen herbergen, rond die tijd waarschijnlijk zo rond de 40 personen. Ook moest er plaats zijn voor de “Heilige Ark”. Dit is een kast waarin de Thora- of de Wetsrollen werden bewaard. Bovendien moest men naar het oosten kunnen bidden.  

In 1848 werd er een synagoge gebouwd, een zeer bescheiden gebouw dat schuin tegenover de Hervormde Kerk aan de andere zijde van de vaart stond. In het portaal werd een steen aangebracht met de opschrift: Ps C vs IV: A-5608 (Gaat in tot Zijn poorten met lof) Kerkmeesters S Magnus/ SJ Cohen. Twee jaar na de bouw van de synagoge wordt er een eigen begraafplaats aangelegd. Rond 1850 werd er met behulp van een subsidie uit de “Kas ad Pios Usus” een bijzondere Joodse lagere school gebouwd.

Tijdens de bezetting van de Tweede Wereldoorlog zijn vrijwel alle Joodse inwoners van Smilde gedeporteerd en vermoord. In 1943 werd de Joodse school verbouwd tot woonhuis. De synagoge is in de herfst van 1944 afgebroken door toedoen van de Duitse bezetter. Deze legde toen Jat een verdedigingslinie (“Assener Stellungen”) in het noorden van Nederland aan. Om het schietveld breed genoeg te krijgen, moest de synagoge wijken. Wat er met het meubilair en de rituele voorwerpen van de synagoge gebeurd is, is niet bekend. Wel is in het Joods Historisch Museum nog de Jad (aanwijsstok) te vinden uit de Synagoge van Smilde. In 1950 is de Joodse gemeente bij die van Assen gevoegd.

De rabbijn

De sterke groei van de Joodse gemeenten in Drenthe zou in 1852 leiden tot een eigen synagogaal ressort, met als geestelijk leider een opperrabbijn. De Meppeler rabbijn Jeremias Hillesum was de kandidaat en het was voor Smilde prettig dat ze hem al leerden kennen toen hij aanwezig was bij de feestelijke ingebruikname van de nieuwe school. In de Drentse krant werden namelijk heftige discussies gevoerd of de man wel gekwalificeerd was. Maar in Smilde was meteen het ijs gebroken en sprak men alleen nog in lyrische bewoordingen over de man. Hij had een doorwrochte leerrede gehouden met een schat aan theologische kundigheden. Men sprak van: “het rijk begaafde genie van de waardige geestelijke die ze in volle luister hadden leren kennen”. Ieder bracht hulde en sprak de wens uit dat hij hun opperrabbijn zou worden. Een verzoekschrift met dertig handtekeningen aan de koning onderstreepte deze wens. 

Op 30 juli 1852 was het een feestdag voor de kleine Joodse gemeenschap in Smilde. Rabbijn Hillesum was nu aanwezig bij de inwijding van een op perkament geschreven wetsrol die van de Talmud Thora Vereniging als geschenk was ontvangen. De kerkbestuurders A.J. Polak en A. van Dam hadden er alles aan gedaan om deze dag te doen slagen. Er was een sierlijke ereboog voor de ingang van de sjoel opgericht. Zestien in het wit geklede meisjes die de weg met bloemen bestrooiden gingen aan de kerkbestuurders die de wetsrol droegen vooraf.  

De vrouwenvereniging had er een smaakvol versierd en kostbaar omhulsel voor gemaakt. Onder een hemelsblauw baldakijn werd de wetsrol meegevoerd. Een grote toevloed van nieuwsgierigen was getuige. En bij de zevenvoudige gang rond de bima was iedereen verrukt over de gevoelvolle zang. Maar helemaal zonder strubbelingen verliep de dag niet. Vanuit Assen reden enkele Joden naar Smilde om de plechtigheid bij te wonen maar vooral om naar rabbijn Hillesum te luisteren. Zij wilden de kandidaat opperrabbijn wel eens horen spreken. Bij de ingang van de sjoel ontstond grote wrevel toen bleek dat als entree van iedereen ƒ 0,25 werd gevraagd. 

De Assenaren werden door de veldwachter, die volgens hen als een engel met het vlammende zwaard voor het paradijs stond, tegengehouden. Ze weigerden te betalen, omdat ze vonden dat een godsdienstige ruimte voor iedereen vrij toegankelijk diende te zijn. Er ontstond een woordenwisseling tussen de op twee boerenwagens gearriveerde Assenaren en de organisatoren na afloop van de plechtigheid. Eén van hen voegde Hillesum toe dat hij gehoord had dat deze had gezegd dat een kwartje niet genoeg was. Ze waren gekomen om hem te horen en om eer te bewijzen, maar nu zouden ze tegen hem stemmen! De goede contacten met Assen waren plotseling verstoord.

De Joodse families 

De Joden woonden verspreid over Smilde. Er woonden 3 slagers, 3 manufacturiers, 1 kruidenier, 1 boekhandelaar en 2 families die een wat onduidelijk beroep als koopman hadden en elkaar opvolgden als dienstdoende rebbe in de synagoge. Er was bovendien nog een leraar aan de Openbare Muloschool.

 De Haan. In de zeventiger jaren van de 19e eeuw werd de in 1839 in Edam geboren Izak de Haan benoemd tot chazan, voorzanger, van de kleine Joodse gemeente in Smilde. Dit was een paar jaar na zijn tweede huwelijk met Betje Rubens. Nadat Izak eerst met weinig succes koopman was geweest, had hij zich gemeld als vrijwilliger bij het leger. Toen ook daar weinig mogelijkheden bleken te zijn, was hij begonnen met een broodjeswinkel in Amsterdam. Zijn vrouw, die zich soms beriep op haar afkomst uit de voornamere Sefardim, spoorde hem aan te gaan studeren voor godsdienstonderwijzer. Nadat hij geslaagd was voor de 3e rang en dus aan een kleine sjoel kon worden benoemd, werd hij beroepen voor de kleine kille van Smilde.

Hier verbleef hij tot hij in 1882 vertrok naar Gorredijk. Drie jaar later verhuisde het gezin naar Zaandam, naar: “Het huisje bij de sloot”. In Smilde zijn vier kinderen geboren, waarvan de eerste slechts vier maanden leefde en de tweede na drie maanden stierf. Daarna zijn de andere twee kinderen geboren die het sjoeltje in Smilde bekend hebben gemaakt namelijk Carolina Lea, geboren op 1 januari 1881, de latere bekende schrijfster Carry van Bruggen. En op 31 december 1881 is Jacob Israël geboren, de dichter van het Joodse lied.

Het karakter van Izak de Haan wordt onder anderen door het volgende verhaal gekenschetst: De dienst in de synagoge wordt niet gekenmerkt door een algemene stilte. Integendeel. Eigenlijk is het vaak een geroezemoes maar als de gazzan zijn gebeden zegt, dient iedereen te zwijgen. Als dit, en nog wel op Yom Kippur, de grote Verzoendag, eens niet gebeurt en enige parnosen nog even sjmoezen (kerkbestuurders nog even doorpraten) stopt de Chazan midden in zijn gebed. Consternatie in de sjoel en de vraag: “Waarom gaat u niet verder, Rav?” Het antwoord is tekenend: “Als mijn meerderen spreken, voegt het mij te zwijgen”. De karakters van de dochter en van de zoon waren ook niet gemakkelijk, beiden trotseerden de gangbare moraal op non-conformistische wijze.

Magnus.

Bij de Grietmansbrug woonden de Magnussen, Simon en Mozes, die samen een slagerij hadden. Bij de Polakkenbrug woonde Nathan Magnus, ook slager, die een ongebruikelijke samenwerking had met een varkensslager. De dochter van Magnus, Betje, heeft als verpleegster de ellende van het Apeldoornse Bos ondergaan in de Tweede Wereldoorlog. Het Apeldoornse Bos was een inrichting voor Joodse geesteszieken. 

De familie Magnus woonde sinds in ieder geval de achttiende eeuw in Smilde. In 1793 werd Simon Magnus daar geboren als zoon van Nathan Magnus. Hij was vleeshouwer en koopman. Zijn zoon Nathan werd in Smilde geboren in 1821 en was ook vleeshouwer van beroep. Nathan kreeg in 1856 in Smilde weer een zoon Jacob, die volgens het kadaster en zijn huwelijksakte ook weer vleeshouwer was en volgens zijn overlijdensakte veehandelaar. Jacob Magnus bleef in ieder geval tot 1897 in Smilde wonen, maar waarschijnlijk nog langer, waar zijn zevende kind werd geboren. In 1910 kocht hij van de heer Fledderus, een dokter, de percelen h58 en 1333 in Smilde ter grootte van bijna 36 are. Jacob Magnus overleed op 12 juni 1921 in Assen. Zijn weduwe was Ester Magnus-Zuidema. Tijdens de oorlog moest ze de percelen te Smilde gedwongen verkopen, op verordening van de bezetter. Na de oorlog hebben de erfgenamen de percelen niet teruggekregen, mede omdat ze geen inwoners waren van Smilde. Het feit dat de familie daar wortels had tot in de achttiende eeuw en pas recent daar niet meer woonde was blijkbaar geen goed tegenargument.  

 Van Spier.

De familie van Spier woonde naast de Openbare Kopschool, een basisschool met enkele klassen voortgezet onderwijs, meestal ULO onderwijs. Isak Elias van Spier was wiskundeleraar op de Ulo en was getrouwd met Regina Mozes de Jong. Ze hadden een zoon Markus. Het hele gezin is in 1942/43 in Auschwitz omgebracht. 

Van Dam.

Bij de Veenhoop woonden Nathan en Simon van Dam, vader en zoon. Vooral Nathan onderging op Sabbat een gedaanteverwisseling. ’s Maandags droeg hij een boerenkiel met een zwarte zijden pet, zoals het tenue was van de veekopers, maar naar sjoel ging hij deftig in een zwart pak en met hoed. Hij was het levende bewijs van het Drentse gezegde “De armste Jeude hef nog een Sabbatskleed”.

Bij de familie van Dam bouwden ze de mooiste loofhutten volgens de voorschriften van Leviticus 23. Nathan was niet alleen slager, hij was ook veehandelaar, maar eigenlijk ontbrak het hem aan kapitaal. Daarvoor leende hij bij zijn buurman duizend gulden voor zijn handel die hij tegen de Sabbat weer terugbracht om het vervolgens op maandag weer te lenen. Jaren is dit zo doorgegaan en de buurman is na jaren uitgeleend te hebben nooit een cent te kort gekomen. 

Bloemendal.

Niet ver van het huis van de familie van Dam woonde aan het eind van de 19e eeuw Levie Bloemendal en zijn vrouw Duifje de Zwaan, die een manufacturen handel had. Toen Levie Bloemendal in 1899 overleed, vijf jaar na zijn vrouw, bleven beide dochters achter. Eva Bloemendal, de oudste en Jansje Bloemendal. Zij zetten samen de zaak voort. De klandizie van Levie bestond niet alleen in de eerste plaats uit bezoekers van de bescheiden winkel, maar uit boeren, die tot ver buiten Smilde werden opgezocht. Deze taak heeft Eva toen van haar vader overgenomen. Vijf dagen in de week trok ze er op uit, om de koopwaar aan de man te brengen. Daarvoor beschikte ze over een stevige hondenkar en twee grote honden. Toen Jansje in 1925 was gestorven, heeft Eva de zaak opgeheven, waarna ze uit Smilde is vertrokken. 

Van Zuiden.

Bij de Vroomsdraai woonde Van Zuiden met zijn dochter Sientje. Hij hield zich zeer nauwgezet aan de Mozaise wetten. Zijn dochter was wat vrijer, mede doordat ze naast de handel in textiel ook vaak werkzaamheden verrichtte als thuisnaaister. 

Kats.

Ook Emanuel Kats, die vlak bij Van Dam woonde, had een dergelijke zaak. Ook hij bezocht zijn klanten thuis. Dat deed hij op de fiets. Wat trof was dat hij zijn dochter Betsy op een beschermende manier behandelde. Zij waren de laatste die, voor de oorlog in 1940 uitbrak, Smilde verlieten. 

Frank.

Dan was er nog Frank, die in het begin van de 19e eeuw bij de synagoge woonde en de sjoeldiensten leidde. Zijn schamele verdienste kreeg hij verder uit een bescheiden vishandel. Hij ging met een platte kruiwagen langs de huizen om bokking te ventten. 

Van Hasselt.

Tegenover de synagoge woonde een echtpaar, dat een volkomen eigen plaats had in de Joodse samenleving nml de heer en mevrouw Van Hasselt, in hun tijd beter bekend als Mozes en Sientje. Zij hadden geen kinderen maar wel een uitgebreide kennissenkring. Zij waren het kennelijk eens met de Jiddische spreuk “Toire is de beste schoire”. Schoire betekend handel en Toire is afgeleid van de Torah is het boek. Van Hasselt had een boekhandel of eigenlijk had zijn vrouw de handel. Van Hasselt bemoeide zich niet veel met zijn zaak. Hij had andere besognes. Hij was oa agent van een verzekeringsmaatschappij en van de begrafenisbus (begrafenisfonds), waarvoor hij dagelijks fietstochten maakte door Smilde en omgeving. Maar zijn grote interesse lag nog ergens anders. Hij was leider van de plaatselijke afdeling van de Vrijzinnig Democratische Bond. Dit was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. Van Hasselt zat namens deze partij in de gemeenteraad van Smilde. Hier zetten hij zich in voor oa de aanleg van trottoirs in Smilde, een luxe, die echtte Smildenaren, door hun langgerekte dorp, maar een overdreven voorstel vonden. In de, qua politiek roerige tijd werden er in 1918 naast de Bijzondere Vrijwillige Landstorm een Burgerwacht opgericht dit ter voorkoming van eventuele revoluties, zoals die oa in Rusland plaats vonden. Ook in Smilde werd een Burgerwacht ingesteld. Vanzelfsprekend melde ook Van Hasselt zich voor de burgerwacht. Groot was zijn teleurstelling dat hij, gelet op zijn politieke partij, geweigerd werd, juist omdat hij publiekelijk zeer gewaardeerd werd. 

Cohen.

Een ander opmerkelijke figuur tussen de Joodse bevolking van Smilde was Machiel Cohen, die door iedereen Michiel werd genoemd. De laatste jaren van zijn leven betrok hij, als opvolger van Frank, het huis bij de synagoge. Daarvoor woonde hij met zijn vrouw bij de Tentingerdraai. Hij behoorde tot de groep opkopers en kocht oa mollenvellen. Machiel was geboren in 1843 en was in zijn ouderdom de vriend van jong en oud. Naast opkoper van allerlei goederen was Machiel een virtuoos in het dichten maar ook zijn geneeskunst tav wratten vervulde een ieder met respect. Voor ieder kind had hij wel een rijmpje klaar en als je wratten had, en dat kwam in die tijd nogal eens voor, ging je naar Machiel en vroeg je hem of hij ze weg kon halen. Hij streek over de wrat, prevelde iets onverstaanbaars en zei: “Over een week is hij weg”, vaak was dit ook inderdaad het geval.

Een ander vermeldenswaardig feit is dat Machiel steevast iedere morgen naar het hotel “De Oude Veenhoop ging. Als hij dan de nogal donkere gang naast de grote deuren, die toegang gaven tot de doorrit, in ging nam hij de eerste deur rechts en kwam zo in de gelagkamer. Daar stond, op een tafeltje tegen de wand, een glaasje jenever voor Machiel klaar. Machiel had namelijk een legaat gekregen waardoor hij elke dag een borreltje kon komen halen. Machiel stierf in 1928. Ook hij heeft gelukkig de ellende, die 12 jaar later plaats vond, niet mee hoeven maken.

WOII. 

Alle Joden, die in 1942, nog in Smilde woonden zijn weggevoerd. Ontroerend is wat de vrouw van Nathan Magnus zei, toen ze gedwongen werd de bus in te stappen, waarmee de Joden werden opgehaald. “God heeft Israël altijd geholpen, Hij zal ons ook bijstaan waar we nu naar toe moeten”. Helaas niet een van de weggevoerden heeft de oorlog overleefd. Hierbij behoorde ook de Muloleraar Van Spiermet vrouw en kind. Ook kan nog genoemd worden juffrouw Noach, die vele jaren lerares Duits is geweest aan de Openbare Muloschool in Smilde en die in Assen is gaan wonen. Alleen de oudste zoon van Simon van Dam, Nathan heeft de oorlog wonderlijk overleefd. 

Tijdens de oorlog is Nathan van Dam verhuisd van Smilde naar Rotterdam. Nathan maakte deel uit van een verzetsgroep en volgens de Duitsers zou hij het minste recht op leven hebben. Nathan is op 16-01-1944 Rotterdam gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen. Daarna heeft hij in verschillende gevangenissen en kampen gezeten.Nathan van Dam

Tot 26-1-1943 gevangen in het Haagse Veer (hoofdbureau van politie in Rotterdam) 

Van 26-1-1943 tot en met 22-10-1943 gevangen in Scheveningen 

Van 23-10-1943 tot 11 -10-1944 in kamp Amersfoort 

Op 11-10-1944 op transport naar Neuengamme 

Vanaf 18-11 1944 in kamp Meppen 

24 maart 1945 voettocht via Neuengamme naar uiteindelijk Sandbostel 

Op 29 april 1945 door de Engelsen bevrijd 

Op 6 juni 1945 terugkeer in Nederland 


Het eenvoudig vermelden van de namen van hen, die uit Smilde zijn weggevoerd en vermoord kan op een zeer bescheiden wijze dienen als nagedachtenis, maar wat een leed kan er liggen achter deze simpele opsomming

Magnus

Nathan Magnus, Smilde, 22 Juni 1877, Auschwitz, 22 Oktober 1942.

Louisa Magnus-Gans, Zwolle, 13 November 1875, Auschwitz, 22 Oktober 1942.

Kanaalweg 10

Van Dam

Simon en rebecca van Dam

Simon van Dam, Smilde, 7 September 1887, Auschwitz, 8 Oktober 1942.

Rebekka van Dam-Leezer, Assen, 17 Juni 1892, Auschwitz, 8 Oktober 1942.

Benjamin van Dam,Benjamin van Dam Smilde, 5 November 1925, Extern kommando Blechhammer,31 October 1943.

Veenhoopsweg 49

Van Spier

Isaak Elias van SpierIsaak Elias van Spier,, Culemborg, 26 Januari 1910, Auschwitz, 24 Januari 1944.

Regina van Spier-de Jong, Assen, 29 Augustus 1910, Auschwitz, 17 September 1943.

Marcus Mozes van SpierMracus Mozes van SpierSmilde, 11 June 1937, Auschwitz, 17 September 1943.

Hoofdweg 16

Magnus

Mozes Magnus, Smilde, 14 Januari 1875, Auschwitz, 15 Oktober 1942.

Rientje Magnus-van der Wijk, Veendam, 6 April 1874, Auschwitz, 12 Oktober 1942.

David Magnus, Smilde, 21 Jul1 1918, Auschwitz, 30 September 1942.

Simon Magnus, Smilde, 12 Maart 1863, Auschwitz, 15 Oktober 1942.

Hoofdweg 105

DE JOODSE GEMEENSCHAP.

Terug komend op de gedenksteen bij het monument in Smilde staan er twee namen vermeld als kerkmeesters (Parnassen) nml Salomon Jozef Cohen en Simon (Nathans) Magnus. Naast kerkmeesters, een Parnas, had je binnen de Joodse gemeenschap vele andere functies. Zoals gezegd een Parnas is iemand die lid is van het kerkbestuur en wordt door de gemeente gekozen, hij had geen ceremoniele functie. Verder had je binnen een gemeente Voorgangers en Voorzangers(Chazan). Beide functies zijn identiek. Het verschil is dat een voorganger niet per se ook een Chazan (voorzanger) is, hij leidt de dienst en zegt het gebed voor het publiek.

Een voorzanger doet hetzelfde maar geeft de dienst een extra dimensie met zijn zang. Izak de Haan, de vader van Carry van Bruggen en Jacob Israels de Haan, was een Chazan. Er is ook een Sjammes (Shamash, hebreeuws voor bediende), is een soort koster. De Sjammes zorgde voor het huishouden van de Synagoge. De Gabaai (de Gebbe) is verantwoordelijk voor de ordentelijk verloop van de dienst. Hij leidt de dienst en bepaalt bijvoorbeeld wie wordt opgeroepen om uit de Thora (de wet) te lezen. 

Joodse kille

Verder is hij verantwoordelijk voor de financiën van de Synagoge. In het Hebreeuws komt het woord Gebbe van Gove wat geld innen betekend. Naar alle waarschijnlijkheid was Rav Frank een Gabaai. Een Rabbi is een geestelijke leider van de gemeente, hij heeft verder geen functie bij het gebed en de dienst. Een Rabbi moet gestudeerd hebben op een Seminarium voor Rabbijnen en hij verkrijgt daar een bevoegdheid om Rabbijn te zijn. Hij doet meestal het pastorale werk en geeft lessen aan jongeren en volwassenen. Een Moreh, is een leraar, niet alleen voor kinderen maar ook voor volwassenen. Dan heb je nog een Dayan. Een Dyan is een rechtsgeleerde in de Joodse wetten, meestal is het de Rabbijn. Een Mohel, is iemand die de besnijdenis uitvoert. En tenslotte heb je nog de Sjochte, een rituele slachter van de gemeente. Zowel van Dam, als Magnus waren in het begin van de 20e eeuw slagers waarbij aangenomen mag worden dat zij alleen kosher vlees hadden. Naar alle waarschijnlijkheid was een van de twee, of alle twee, een Sjochte..


Pinkas; Jozeph Michman ea; 1992
JB Ludwig; De joden in Smilde; Ons Waardeel 1983; blz 183 ev
T Baas; Problemen rond een huissynagoge; Ons Waardeel 1987; blz 178
JH Luining; De Joodse gemeenschap in SmildeArchief Drentse en Asser Courant, 8 april 1851 ea

© Copyright 2019 D Huizinga, Smilde - All Rights Reserved